- 5 Informatiebeveiligingsbeleid
- 5.1 Aansturing door de directie van de informatiebeveiliging
- 6 Organiseren van informatiebeveiliging
- 6.1 Interne organisatie
- 6.2 Mobiele apparatuur en telewerken
- 7 Veilig personeel
- 7.1 Voorafgaand aan het dienstverband
- 7.2 Tijdens het dienstverband
- 7.3 Beëindiging en wijziging van dienstverband
- 8 Beheer van bedrijfsmiddelen
- 8.1 Verantwoordelijkheid voor bedrijfsmiddelen
- 8.2 Informatieclassificatie
- 8.3 Behandelen van media
- 9 Toegangsbeveiliging
- 9.1 Bedrijfseisen voor toegangsbeveiliging
- 9.2 Beheer van toegangsrechten van gebruikers
- 9.3 Verantwoordelijkheden van gebruikers
- 9.4 Toegangsbeveiliging van systeem en toepassing
- 10 Cryptografie
- 10.1 Cryptografische beheersmaatregelen
- 11 Fysieke beveiliging en beveiliging van de omgeving
- 11.1 Beveiligde gebieden
- 11.2 Apparatuur
- 12 Beveiliging bedrijfsvoering
- 12.1 Bedieningsprocedures en verantwoordelijkheden
- 12.2 Bescherming tegen malware
- 12.3 Back-up
- 12.4 Verslaglegging en monitoren
- 12.5 Beheersing van operationele software
- 12.6 Beheer van technische kwetsbaarheden
- 12.7 Overwegingen betreffende audits van informatiesystemen
- 13 Communicatiebeveiliging
- 13.1 Beheer van netwerkbeveiliging
- 13.2 Informatietransport
- 14 Acquisitie, ontwikkeling en onderhoud van informatiesystemen
- 14.1 Beveiligingseisen voor informatiesystemen
- 14.2 Beveiliging in ontwikkelings- en ondersteunende processen
- 14.3 Testgegevens
- 15 Leveranciersrelaties
- 15.1 Informatiebeveiliging in leveranciersrelaties
- 15.2 Beheer van dienstverlening van leveranciers
- 16 Beheer van informatiebeveiligingsincidenten
- 16.1 Beheer van informatiebeveiligingsincidenten en -verbeteringen
- 17 Informatiebeveiligingsaspecten van bedrijfscontinuïteitsbeheer
- 17.1 Informatiebeveiligingscontinuïteit
- 17.2 Redundante componenten
- 18 Naleving
- 18.1 Naleving van wettelijke en contractuele eisen
- 18.2 Informatiebeveiligingsbeoordelingen
6. Organiseren van informatiebeveiliging
6.1 Interne organisatie
De leiding van de organisatie heeft vastgelegd wat de verantwoordelijkheden en rollen zijn op het gebied van informatiebeveiliging binnen haar organisatie.
De verantwoordelijkheden en rollen ten aanzien van informatiebeveiliging zijn gebaseerd op relevante voorschriften en wetten.
De rol en verantwoordelijkheden van de Chief Information Security Officer (CISO) zijn in een CISO-functieprofiel vastgelegd.
Er is een CISO aangesteld conform een vastgesteld CISO-functieprofiel.
Er zijn maatregelen getroffen die onbedoelde of ongeautoriseerde toegang tot bedrijfsmiddelen waarnemen of voorkomen.
Er is door de organisatie uitgewerkt wie met welke (overheids)instanties en Dienstenleverancier toezichthouders contact heeft ten aanzien van informatiebeveiligingsaangelegenheden (vergunningen/incidenten/calamiteiten) en welke eisen voor deze aangelegenheden relevant zijn.
Het contactoverzicht wordt jaarlijks geactualiseerd.
6.2 Mobiele apparatuur en telewerken
Mobiele apparatuur is zo ingericht dat geen bedrijfsinformatie onbewust wordt opgeslagen ('zero footprint'). Als zero footprint (nog) niet realiseerbaar is, biedt een mobiel apparaat (zoals een laptop, tablet en smartphone) de mogelijkheid om de toegang te beschermen door middel van een toegangsbeveiligingsmechanisme en, indien vertrouwelijke gegevens worden opgeslagen, versleuteling van die gegevens. In het geval van opslag van vertrouwelijke informatie moet op deze mobiele apparatuur 'wissen op afstand' mogelijk zijn.
Bij de inzet van mobiele apparatuur zijn minimaal de volgende aspecten geïmplementeerd:
- in bewustwordingsprogramma's komen gedragsaspecten van veilig mobiel werken aan de orde;
- het device maakt onderdeel uit van patchmanagement en hardening;
- het device wordt waar mogelijk beheerd en beveiligd via een MDM Mobile Device Management (MDM)-oplossing;
- gebruikers tekenen een gebruikersovereenkomst voor mobiel werken, waarmee zij verklaren zich bewust te zijn van de gevaren van mobiel werken en verklaren dit veilig te zullen doen. Deze verklaring heeft betrekking op alle mobiele apparatuur die de medewerker zakelijk gebruikt; periodiek wordt getoetst of de punten in lid b), c) en d) worden nageleefd.